Boek van de maand: Papua 50 jaar later
Recensie S.M. Alserda
Ik moet eerlijk bekennen dat ik een beetje sceptisch begonnen ben met het lezen van dit
boek: Papua 50 jaar later, door Adrian Verbree. Van binnenuit weet ik hoe complex de
problematiek op Papua is. En dan meent iemand die geen Indonesisch kent en niet
bekend is met de Indonesische cultuur, in één reis van zo’n drie weken die problematiek
in kaart te kunnen brengen? Maar al lezend raakte ik die scepsis al heel gauw kwijt.
Met toenemend plezier en interesse las ik het boek, dat Adrian schreef in opdracht van De
Verre Naasten, ter gelegenheid van vijftig jaar zending op Papua. Daarvoor maakte hij in het
najaar van 2007 een reis naar Papua.
Ik heb respect voor de wijze waarop hij zich via het lezen van literatuur en het voeren van
gesprekken vrij grondig heeft voorbereid. En ik heb bewondering voor de wijze waarop hij op
Papua heeft rondgelopen en kon genieten van toch wel afmattende omstandigheden. Het riep
bij mij allerlei herinneringen boven en zelfs enige heimwee naar mijn tijd op een ander eiland
in Indonesië: Kalimantan. Al lezend heb ik dezelfde tochten door het oerwoud weer gemaakt.
Bovendien was er veel herkenning vanwege het feit dat ik ook nog een maand op Papua zelf
heb mogen doorbrengen. En ik heb genoten van de onnavolgbare humor van Adrian. Dat alles
bij elkaar maakte het lezen van dit boek voor mij tot een bijzondere belevenis.
Heel het boek ademt de titel: hoe is het nu, na vijftig jaar zending op Papua? Hoe staat het er
nu voor met onze zusterkerken daar, de Gereja-Gereja Reformasi di Indonesia (GGRIPapua)? Een boeiende vraag. Maar met een grote complexiteit wat het antwoord betreft.
Breng dat in één reis maar eens in kaart. En dan moet je je ook nog behelpen met een tolk
(hoewel ik nu begrepen heb, dat een tolk soms ook voordelen kan hebben). Ik waardeer de
eerlijkheid en bescheidenheid waarmee Adrian in dit boek op zoek is naar een antwoord. En
daarover ook na zijn terugkeer nog gesprekken heeft gehad met oud-zendelingen.
Problematiek
Hoe kan ik hiervan in deze korte bespreking een goede indruk geven? Adrian beseft dat zijn
boek van zo’n kleine 300 pagina’s daarvoor al te kort is. Eén zin heeft mij nogal getroffen:
‘deze mensen zijn getraind om afhankelijk te zijn’ (geen uitspraak van Verbree, maar hij
citeert een Papua-voorman). Bedoeling: de GGRI is nog steeds van de Nederlandse zending
afhankelijk, met als belangrijkste oorzaak de manier waarop de zending met de Papua’s is
omgegaan. Adrian geeft genoeg voorbeelden van Papua’s van wie dit dan toch niet geldt en
die deze uitspraak ook niet als algehele typering voor hun rekening zouden nemen. Toch blijft
het zinnetje hangen. Aan de ene kant, omdat er toch wel regelmatig dingen verkeerd zijn
gegaan. Vanwege cultuurverschil, vanwege onbegrip en misverstand daardoor. Soms ook
vanwege heel persoonlijke zaken als karakters. Aan de andere kant, omdat het eenzijdig klinkt
en er in dit opzicht misschien toch nog meer gezegd zou kunnen en moeten worden over het
zendingswerk. Het zit bijvoorbeeld ook gewoon in de cultuur van de Papua’s om zich
afhankelijk op te stellen.
Het is geen geheim, dat de verhoudingen tussen Nederland (zending) en de GGRI (op Papua)
behoorlijk verstoord zijn. Een feit is ook, dat het omgaan met materiële zaken daarin een
Nader Bekeken januari 2009
Boek van de maand – S.M. Alserda
belangrijke rol speelt. De moeilijkheden zijn vooral gekomen nadat de zending de financiële
ondersteuning van met name de predikanten van de GGRI in korte tijd (drie jaar) heeft
afgebouwd. Dat was in het begin van de jaren ’90.
ZGK-beleid
Toch werd er ook daarvóór al binnen het ZGK-team (ZGK: Zending Gereformeerde Kerken)
heftig gediscussieerd over de wijze waarop gewerkt zou moeten worden aan de financiële
zelfstandigheid van de GGRI (discussienota’s hierover dateren uit 1985). Dit ook gekoppeld
aan de vraag naar de geestelijke zelfstandigheid van de GGRI. Toen al bleek het een
problematiek waar je op veel verschillende manieren tegenaan kon kijken. Bijvoorbeeld de
vraag: moet je een kerkverband in stand willen houden, met classes en synodes, wanneer de
infrastructuur zodanig is dat dit eigenlijk alleen met inschakeling van de MAF verwezenlijkt
kan worden? Die MAF-kosten zal de GGRI wellicht nooit zelf op kunnen brengen. Een
andere vraag: moet je als zending de autochtone predikanten financieel onderhouden of
moeten de plaatselijke gemeenten dat doen? Maar dat laatste lukt pas wanneer gemeenten
daar geestelijk aan toe zijn. Dus, er moet eerst gepreekt en onderwezen worden. Dat zullen
toch die autochtone predikanten moeten doen. Daarvoor heb je ze opgeleid. Maar dit zal op
termijn moeten worden afgebouwd en aan de gemeenten overgedragen. Wanneer is de tijd
daarvoor rijp? Bovendien: omgaan met geld is een nieuw fenomeen voor de Papua’s. Al vrij
vroeg werden binnen de zending enkele Papua’s ingeschakeld bij het beheer van de financiën,
maar regelmatig ging daarbij iets mis. Wat vaak tot onderlinge ruzies onder de Papua’s leidde.
Dat had niet direct met oneerlijkheid of onbetrouwbaarheid te maken, maar vooral met de
cultuur, waarbij iedereen verplicht is aan iedereen te lenen, vooral aan de naaste familie.
Overheidsbeleid
Deze discussie werd uiteindelijk doorkruist door het overheidsbeleid, eind jaren ’80.
Zendelingen moesten het land uit. Alleen geld sturen was o.a. om bovengenoemde redenen
geen optie. Dus versnelde afbouw. Proberen van de nood een deugd te maken. Eens zou het
toch moeten gebeuren.
Complicerende factor was dat vooral enkele nieuwe zendelingen hiermee te maken kregen (de
overheid bleek toch nog een beperkt aantal zendeling-docenten toe te laten). Die moesten dit
(gedwongen) beleid uitvoeren. En kregen daardoor geen kans om positief een relatie op te
bouwen met de Papua’s (zoals de vorige generatie zendelingen wel had). Nu nog steeds zijn
oud-zendelingen welkom op Papua. En – naar mijn overtuiging – niet alleen omdat zij nog de
representanten zijn van een tijd waarin het geld nog richting GGRI stroomde. Ook omdat ze
echte persoonlijke banden met de Papua’s hadden gekregen.
Uit het boek van Verbree blijkt terecht respect en waardering voor die nieuwe generatie
zendelingen, die hun werk zijn blijven doen onder zeer moeilijke omstandigheden.
Gods beleid
Voor mijn besef is dit een kleine aanvulling op wat in het boek van Adrian allemaal te lezen
is. Het doet ook niets af aan mijn waardering voor het boek. Integendeel, ik blijf verbaasd
over het feit dat Adrian zoveel boven water heeft gekregen, in die korte tijd, en ook oog heeft
voor de grote mate van complexiteit. Bijna alles wat hij schrijft, roept herkenning op. En heel
blij ben ik met het feit, dat ook in dit boek duidelijk blijkt dat het Woord van God het zaad
van de wedergeboorte is. Dat zaad is – hoe dan ook – gestrooid. Het is ook wel degelijk
opgekomen en het draagt vrucht. Dat zie je misschien minder bij de ‘upper-ten’ van de GGRI,
Nader Bekeken januari 2009
Boek van de maand – S.M. Alserda
met wie de zending nu voornamelijk de contacten onderhoudt. Maar dat zie je duidelijk bij de
basis, de ‘gewone’ gemeenteleden. Die nog steeds dankbaar zijn, dat God hen heeft bereikt
met zijn evangelie van verlossing en verzoening, door Jezus Christus.
Gelukkig is het boek van Verbree geen negatief verhaal geworden. Gelukkig, want de GKvzending is de laatste tijd al te vaak te negatief in de pers gekomen. We willen vaak te snel en
beoordelen na vijftig jaar gauw te negatief. Want wat is vijftig jaar helemaal?! Terecht wijst
Verbree aan het slot van zijn boek op Nederland: zoveel eeuwen na Bonifatius gaat er nog zo
vaak zoveel mis. En financieel: willen we ook hier niet veel te snel onafhankelijkheid zien?
Ook andere kerken in Europa, die al veel langer in Indonesië werken, steken nog altijd grote
bedragen in de kerken en opleidingen daar.
En wat we van dit boek ook (weer) kunnen leren: God gaat door met zijn werk en is daarbij
gelukkig niet afhankelijk van menselijke (on)mogelijkheden! ‘In zwakheid wordt des HEREN
kracht volbracht’ (Ps. 27). Daar eindigt het boek mee. En ook deze recensie.
N.a.v.: Adrian Verbree, Papua 50 jaar later, De Verre Naasten, Zwolle, 2008, ISBN 978 90
730 0412 2, 296 pag.