In deze uitgave zijn alle sprookjes en vertellingen van de Deense schrijver samengebracht. Klassiekers als 'De nieuwe kleren van de keizer' en 'Het meisje met de zwavelstokjes' zijn in deze bundel te vinden, maar ook onbekende verhalen als 'De steen der wijzen' en 'De vliegende koffer'. Dit boek is als een schatkamer vol verhalen, voor (klein)kinderen en (groot)ouders, (voor)lezers en (onder)zoekers, sprookjesachtig mooi geïllustreerd. Het meest opvallende aan de sprookjes van Andersen is dat ze. geschreven zijn door Andersen. De meeste andere sprookjes die we kennen zijn van generatie op generatie doorvertelde volksverhalen, die — zoals bijvoorbeeld de sprookjes van Grimm -op een gegeven moment door iemand zijn opgeschreven. Toch heeft Hans Christian Andersen niet al zijn sprookjes zelf verzonnen. Maar steeds vaker bedacht hij zijn eigen sprookjes, waarbij hij dankbaar gebruikmaakte van bekende sprookjesfiguren en -elementen, zoals gemene heksen, rijke prinsessen, machtige koningen, sprekende dieren en planten en levend geworden voorwerpen. Ook heeft hij veel uit zijn eigen leven geput. Heel wat sprookjes spelen zich af in zijn vaderland Denemarken, waar H.C. Andersen op z april 1805 in Odense werd geboren. Hij was de zoon van een arme schoenmaker, die aan het eind van zijn leven als soldaat tegen de legers van Napoleon heeft gevochten. In diverse sprookjes doemen afgedankte soldaten en arme schoenmakers op, met wie het doorgaans heel wat beter afloopt dan met Andersens vader. Dar is het voordeel van schrijven: je kunt de dingen op papier zoveel mooier maken dan ze in werkelijkheid zijn. In De tondeldoos zien we een soldaat, die op aanwijzing van een heks grote schatten in een holle boom vindt. Daarvoor moet hij eerst drie kamers door, waarin enorme honden zitten. Een van die honden heeft ‘ogen zo groot als de ronde toren’. Ook in andere sprookjes gebruikt Andersen die Ronde Toren om aan te duiden hoe groot iets is. De Ronde Toren stond — en staat nog steeds — midden in Kopenhagen, waar Andersen het grootste deel van zijn leven heeft gewoond. Andersens vader stierf toen de jongen nog maar een jaar of elf was. Zijn moeder, net als haar man van arme komaf, figureerde in het sprookje Zij deugde nier, wat min of meer haar levensverhaal moet zijn geweest. Een van Andersens bekendste sprookjes, Het meisje mer de zwavelstokjes, is geïnspireerd op een voorval uit zijn moeders jeugd. Zijn armoedige afkomst heeft Andersen een leven lang parten gespeeld. Op jonge leeftijd verliet hij Odense, om in Kopenhagen bij het toneel zijn geluk te zoeken. Zijn pogingen om als zanger, danser of acteur zijn brood te verdienen mislukten volledig, maar manager en financieel directeur van het theater, Jonas Collin, narm hem onder zijn hoede. Vele jaren zou hij als een tweede vader figureren. Collin zorgde ervoor dat Hans Christian Andersen kon studeren en geld had om te kunnen leven. Maar ook toen Andersen mer schrijven genoeg geld verdiende, en dankzij zijn gedichten, romans, reisverhalen, toneelstukken en sprookjes zo beroemd werd dat hij overal in vorstenhuizen werd verwelkomd, knaagde de vrees voor armoede aan hem. Toen hij hoorde dat kinderen in Arnerika geld aan het inzamelen waren voor ‘de arme sprookjesschrijver in Denemarken’, heeft hij beschaamd moeten toegeven dat hij inmiddels geld genoeg had. Veel plezier lijkt Andersen niet in zijn leven te hebben gehad. Hij leed eronder dat hij geen aantrekkelijke man was. Een aantal keren is hij hevig verliefd geweest, maar de vrouwen voor wie hij iets voelde wilden weinig van hem weten. Ook deze ervaringen zijn door hem in zijn sprookjes verwerkt. In Het lelijke jonge eendje had hij het ongetwijfeld over zijn eigen uiterlijk. De goede afloop zou kunnen duiden op het besef dat Andersen als zoon van een arme schoenmaker nog aardig terecht was gekomen; maar van dit sprookje kan net zo goed gezegd worden dat de schrijver elementen uit zijn leven op papier mooier maakee dan ze in werkelijkheid waren. In De nachtegaal zijn eveneens sporen uit Andersens realiteit terug te vinden. Als kleine jongen had hij zich verbeeld dat de keizer van China onder de rivierbedding in Odense woonde. Dat is de keizer uit dit sprookje; de ongrijpbare nachtegaal staat voor de zangeres Jenny Lìnd, op wie Andersen verliefd was maar die niet met hem wilde trouwen. Zelfs de kiespijnen die — zoals uit zijn brieven en dagboeken blijkt - Andersen zijn leven lang hebben gemarteld, kregen een plaatsje in zijn werk. Hiervan getuigt het sprookje Tante Kiespijn. Schuldgevoelens, maar ook humor en zelfspot kon hij in zijn sprookjes kwijt. Een mooì voorbeeld hiervan is De rode schoentjes. Toen Andersen als jongen in de kerk werd aangenomen, droeg hij krakend nieuwe laarzen. Daar was hij zo trots op, dat hij zijn hoofd niet bij de plechtigheid kon houden. ‘Vergeef me, Heer,’ bad hij verschrikt, om meteen weer aan de mooie laarzen te denken. In De rode schoentjes laat hij de dingen nu eens niet beter aflopen dan ze in zijn eigen leven deden; de arme Karen werd voor haar ijdelheid gruwelijk gestraft… Hoewel hij al tijdens zijn leven een beroemdheid in Denemarken was, voelde hij zich in eigen land vaak ondergewaardeerd. Sinds zijn sprookjes in diverse landen waren vertaald, werd hij op reizen door Duitsland, Frankrijk en Engeland hartelijk verwelkomd door zowel bekende schrijvers als vorsten en andere hooggeplaatste personen. Na te hebben gehoord van de uiterst negatieve kritieken op zijn toneelstuk Agnete, schreef hij in 1843 vanuit Parijs aan een vriendin: “Ik hoop dat tk mijn vaderland nooit meer hoef te zien, men heeft er alleen oog voor mijn fouten[…] Uit Denemarken waait zoals altijd de koude wind die me doet verstenen! Ze spuwen op me, ze halen me door het slijk, ik ben toch een dichternatuur waar God er niet veel van heeft geschonken!’ Merkwaardig genoeg voorspelde een vriend al in 1835 — Andersen was toen nog maar net met het schrijven van zijn eerste sprookjes begonnen - dat zijn roman De improvisator hem beroemd zou maken, maar dat hij door zijn sprookjes onsterfelijk zou worden. Andersen zelf schrijft acht jaar later in een brief “Ik geloof — en het zou me verheugen als ik hierin gelijk heb — dat ik met het schrijven van sprookjes mijn draai heb gevonden! De eerste sprookjes die ik schreef, waren meest oude sprookjes die ik als kind had gehoord en die ik graag op mijn eigen manier en in mijn eigen stijl wilde vertellen en herschrijven. De sprookjes die ik zelf bedacht, bijv. De kleine zeemeermin, De ooievaars, Het madeliefje, etc. oogstten ondertussen het meeste succes en dat heeft mij vleugels gegeven! Nu vertel ik vanuit mijn hart, bedenk een idee voor de ouderen - en vertel het aan de kleintjes, terwijl ik in gedachten houd dat vader en moeder vaak meeluisteren en zij ook iets moeten hebben ter overpeinzing!’ Andersen is tot drie jaar voor zijn dood in 1875 sprookjes blijven schrijven, en liet daarmee een indrukwekkende verzameling achter. Deze nieuwe uitgave zal hopelijk een heel nieuwe generatie kinderen (én volwassenen) voor Andersens sprookjes winnen, waarmee zijn onsterfelijkheid met nog weer vele jaren zal worden verlengd.